zondag Septuagesima 2004  te Gorcum   8 februari 2004 aanwezig: 12 volwassenen en 2 kinderen plus organist.
(De cantorij zong elders). In Abrahams schoot heet de kerk, het is een schuilkerk aan de Langendijk 74 met een leuke, actieve gemeente! 

IN DE NAAM VAN DE VADER EN DE ZOON EN DE HEILIGE GEEST.

Amen

ONZE HULP IS IN DE NAAM VAN DE HEER

die hemel en aarde gemaakt heeft

 

Heer, vergeef ons al wat wij misdeden

en laat ons weer in vrede leven

 

ZO LIEF HAD GOD DEZE WERELD, DAT  HIJ ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT IEDER DIE IN HEM GELOOFT AAN HET VERDERF ONTKOMT, EN EEUWIG LEVEN HEBBEN MAG!

 

Introïtus-psalm   .134: 1, 2 en 3 (geheel).

 

   

LAAT ONS DE HEER AANROEPEN OM ONTFERMING MET DE NOOD VAN DEZE WERELD,

EN LAAT ONS ZIJN NAAM PRIJZEN,

WANT AAN ZIJN BARMHARTIGHEID IS GEEN EINDE

 

zondagsgebed

Here God, Hemelse Vader, Verhoor ons, als wij U smeken ons genadig te zijn. Bevrijd ons van ongerechtigheid, geef ons kracht  en vernieuw Uw verbond met ons omwille van Jezus Christus, Uw Zoon, onze Heer. Amen.

 

lezing Oude Testament  Jesaja 6: 1 - 8.

6:1-13 De roeping van Jesaja

1 In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel.

2 Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij.

3 En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol.

4 En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook.

 

 

5 Toen zeide ik: Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is, - en mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen, gezien.

6 Maar één der serafs vloog naar mij toe met een gloeiende kool, die hij met een tang van het altaar genomen had;

7 hij raakte mijn mond daarmede aan en zeide: Zie, deze heeft uw lippen aangeraakt; nu is uw ongerechtigheid geweken en uw zonde verzoend.

8 Daarop hoorde ik de stem des Heren, die zeide: Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan? En ik zeide: Hier ben ik, zend mij.

 

Psalm 138: 1 – 4 (geheel) U loof ik...

 

epistel . 2 Corinthe 5: 16 - 19 .

16 Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer.

17 Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen.

18 En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der verzoening gegeven heeft,

19 welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd.

 

Gezang 344: 1 - 4. Het heil des hemels werd ons deel, alleen door Gods genade... = Lied 966

 

 

het heilig evangelie staat geschreven bij:  Lucas 5: 1 - 11

5:1-11 De wonderbare visvangst

1 En het geschiedde, toen de schare op Hem aandrong en naar het woord Gods hoorde, dat Hij zelf aan de oever van het meer Genesareth stond, en Hij zag twee schepen aan de oever liggen.

2 De vissers waren eruit gegaan en spoelden de netten.

3 Hij ging in één van de schepen, dat van Simon, en vroeg hem de zee in te gaan, niet ver van de oever. En Hij zette Zich neder en leerde de scharen van het schip uit.

4 Toen Hij opgehouden had met spreken, zeide Hij tot Simon: Ga naar diep water en zet uw netten uit om te vissen.

5 En Simon antwoordde en zeide: Meester, de gehele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zal ik de netten uitzetten.

6 En toen zij dit gedaan hadden, haalden zij een grote menigte vissen binnen, en hun netten dreigden te scheuren.

7 En zij wenkten hun makkers in het andere schip, dat zij hen zouden komen helpen. En dezen kwamen en zij vulden beide schepen, tot zinkens toe.

8 Toen Simon Petrus dit zag, viel hij neder aan de knieën van Jezus en zeide: Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens, Here.

9 Want verbazing had hem en allen, die bij hem waren, aangegrepen over de vangst der vissen, welke zij gevangen hadden;

10 evenzo ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs, die metgezellen van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Wees niet bevreesd, van nu aan zult gij mensen vangen.

11 En zij trokken de schepen op het land en lieten alles achter en volgden Hem. (NBG)

 

ZALIG DIE HET WOORD VAN GOD HOREN

EN ER GEHOOR AAN GEVEN

Laten wij dan samen ons geloof belijden:


Ik geloof in God.

Schepper van hemel en aarde.

Oneindig hoog verheven.

Vol liefde voor gewone mensen.

Daarom wil Hij ons een Vader zijn,

een Moeder, vol zorg en genade.

Daarom wil Hij ons een broeder zijn,

in Jezus, die mens werd als wij.

Geroepen om de goede boodschap te brengen

van Gods liefde voor ons allen.

Opdat wij Hem daarin volgen.

Gekruisigd is Hij, daarin droeg Hij onze schuld.

Gestorven is Hij, en begraven.

Maar opgestaan als eerste der mensen,

tot leven in eeuwigheid.

Zijn Geest wil in en bij ons zijn.

Wil ons de weg wijzen die we mogen volgen: Jezus.

De weg naar God en naar elkaar.

In doop en genade, licht en vergeving

zijn wij zo met elkaar verbonden,

in de hoop op leven dat komt en dat blijft:

in Gods liefde, waar geen einde aan komt.

Amen.

 

Preek

GENADE ZIJ U EN VREDE VAN GOD ONZE VADER EN VAN JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER.

Tekst: Lucas 5:8 Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

 

Lieve vrienden,

 

Vier evangelisten hebben getracht een indruk te geven van Jezus’ betekenis voor ons mensen. Daarvan zijn er drie, die zozeer op elkaar lijken, dat we ze bijna als een drieling kunnen beschouwen. Natuurlijk heeft elk van hen specifieke trekjes, die er voor zorgen, dat ieder zijn eigen identiteit behoudt. Maar toch komen Marcus, Mattheüs en Lucas in de keuze van hun verhaalstof over het algemeen aardig overeen.

 

Het verhaal van wat wij als de wonderbare visvangst betitelen vinden we echter niet als zodanig vermeld bij Marcus en Mattheüs. Zij maken er alleen een zijdelingse toespeling op. Hun beider eigenlijke belangstelling richt zich op Jezus’ dagelijkse prediking aan de oever van Genesareth. Bij één zo’n gelegenheid koos Hij Simon Petrus en diens broer Andreas, die vissers waren van beroep, uit om alles in de steek te laten en achter Hem aan te gaan, op weg naar de toekomst van het koninkrijk van God, Zijn Vader.

 Hij voorspelde hun, dat Hij ze tot vissers van mensen zou maken.

 

Ongeveer gelijktijdig overkwam Jacobus en Johannes hetzelfde.

En ook Levi, naderhand Mattheüs genoemd, een tolgaarder, hoorde weer wat later in zijn kantoortje aan de oever van het meer, dat Jezus hem opdroeg zijn oude beroep in de steek te laten.

Vissers van mensen, dat zouden ze worden, en al staat het er niet bij, de visvangst zou natuurlijk wonderbaarlijk groot zijn.

 

Dit laatste is nu juist een trekje, dat Lucas getroffen heeft.

Hij verhaalt het omstandig, zoals we hebben kunnen horen.

Wel twee schepen kwamen er aan te pas om al die vissen te bergen. Het schip van Simon en Andreas volstond niet; dat van Jacobus en Johannes moest er ook nog bij, zo vol waren de netten, dat ze bijna scheurden, en de schepen zonken nog net niet van dat overgrote gewicht, maar het scheelde niet veel.

 

Deze wonderbare visvangst, na een nacht van eindeloos zwoegen zonder enig resultaat, is uiteraard een onmiskenbaar teken van de betrouwbaarheid van Jezus’ woord. Dat heeft de geschiedenis trouwens ook weer laten zien, want Jezus’  boodschap is over de hele wereld verkondigd. En als U mij zoudt willen tegenwerpen, dat wij tegenwoordig toch wel een ernstige terugval beleven, wijs ik u op andere continenten dan Europa.

Wij zijn hier in de houdgreep van het rationele en vooral ook van het economische denken, die ons gezichtsveld danig beperken.

De menselijke rede kan immers het bestaan van God niet bewijzen, en de dienstbaarheid aan de Mammon sluit de dienst aan God uit. Elders in de wereld spelen het al te nuchtere verstand en de kille berekening niet zo’n allesbeheersende rol in de samenleving.

Daar neemt het aantal Christenen nog steeds toe.

Het evangelie van Johannes, dat aanzienlijk van de andere evangeliën verschilt, situeert zo’n wonderbare visvangst eveneens aan de zee van Tiberias en voor de verandering nu eens niet aan het begin van Jezus’ optreden, maar juist aan het einde, juist na Zijn opstanding uit de doden. En het net, dat ook dan dreigt te scheuren, bevat vissen die blijkens het daar genoemde aantal verwijzen naar alle toentertijd bekende volkeren: 153 vissen, dat is het getal van de heidense naties in de wereld. Die zouden de discipelen voor hun boodschap winnen.

 

Verbaas u niet, als de vier evangelisten hier en daar zo op het oog tegenstrijdige verhalen vertellen. Ons valt het op, omdat wij belang hechten aan een exacte historische opeenvolging van waar gebeurde feiten. Wij willen graag weten of de wonderbare visvangst aan het begin van Jezus’ prediking plaats vond, of pas na de opstanding. Wij vragen ons af of Johannes gelijk had, dan wel de andere drie evangelisten. Maar aan degenen, die zich daarvoor in het bijzonder interesseren, zou ik op mijn beurt willen vragen: wat schiet u ermee op, als u het precieze antwoord zou weten?

De evangelisten vertellen ons hun verhalen met een heel andere bedoeling. Hun gaat het er om dat wij, die Jezus niet in levenden lijve gekend hebben, toch een levendige indruk zouden krijgen van Zijn persoonlijkheid. Zij zijn er niet op uit om ons een koele rangschikking van opeenvolgende gebeurtenissen te geven.

Hun doel is om ons in contact te brengen met een levend mens, die zij persoonlijk gekend hebben, of van wie ze hebben horen spreken door ooggetuigen, zoals bijv. in het geval van Lucas. De evangelisten willen een levend beeld schetsen van iemand die voor hen alles betekend heeft, en die voor uw eigen leven van belang zal kunnen zijn. Zij laten u Jezus zien, zoals Hij indertijd op hen overgekomen is. Zij willen u de onweerstaanbare overmacht van Zijn persoonlijkheid doen voelen.

 

Lucas vertelt bij de wonderbare visvangst van de reactie, die dat gebeuren teweegbracht bij Simon. Geen van de andere evangelisten heeft dat bijzondere trekje er uit gelicht. Maar alleen hem is het opgevallen, dat Simon bij het aanschouwen van dit wonder tot een onverwachte zelfreflectie kwam. Hij knielde voor Jezus en sprak een emotionele belijdenis uit: Heer, zei hij, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

 

Hij knielde, staat er in de tekst, als teken van eerbied, mogen we aannemen, maar de gevoelswaarde van zijn spontane reactie op Jezus’ machtswoord en de uitwerking daarvan is misschien beter te omschrijven met de uitdrukking: hij ging door de knieën.

Het optreden van Jezus had hem getroffen, letterlijk, als een schot in het hart. De hele nacht hadden Simon en zijn maten gevist volgens de regels van de kunst, als ervaren vissers, en dat had niets opgeleverd. Maar opeens komt daar zomaar iemand langs, met een opdracht waarin Simon kennelijk toch iets gezaghebbends opmerkt. Simon denkt: vooruit dan maar, jij je zin, maar je zult wel zien: er komt niets van terecht. Ga naar het diepe en zet je netten uit! Overdag vissen! Dat is echt verloren moeite!

Een beetje uitdagend zegt hij: Meester, de hele nacht door hebben wij hard gewerkt en niets gevangen, maar op uw woord zullen we het net uitwerpen.

 

Op zichzelf is meester een zeer correcte aanspreektitel, maar vergis ik me of klinkt hier iets ironisch, iets oneerbiedigs in door? Iets als: eigenwijze betweter, landrot, wie heeft hier nu verstand van vissen? Maar hij verzwijgt dat beleefd, want zo’n Godsman kun je niet tegenspreken.

En ziedaar! Terstond vulden zich de netten. Simon wordt er hevig door getroffen. Eerst al een beetje door Jezus’ woord en later nog veel meer door het effect ervan werd Simon zo diep geraakt, dat hij aan Jezus’ voeten neerviel onder het uitspreken van woorden, waaruit alle ironie en alle oneerbiedigheid verdwenen waren. Het is nu gebleken wie de ware Visser is.

 

Simon valt er van om. Hij roept nu niet meer een beetje uit de hoogte, als het ware: Meester, maar geknield roept hij Jezus aan met het woord: Heer! Een titel, die uit het Oude Testament afkomstig is, en die op God Zelf betrekking heeft. Ook wij gebruiken hem nog altijd als een passende aanspraak voor God onze Vader; al zeggen wij liever: Heer, ontferm U over ons dan: Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

De samenstellers van het tegenwoordige leesrooster hebben naar mijn gevoel een gelukkige ingeving gehad bij de keuze van de lezing uit het Oude Testament. Die past werkelijk voortreffelijk bij het evangelie van vandaag.

Jesaja 6 bevat immers het roepingsvisioen van de profeet, en dat vertoont veel overeenkomst met de roeping van Simon Petrus.

Zo voelde Jesaja zich gesteld voor een taak, waarvoor hij  zich niet berekend achtte. Ik ben onrein van lippen, riep hij uit, wel wetende dat het brengen van een boodschap in naam van de Heilige van Israël ongeloofwaardig zou zijn in de mond van een zondig mens. Zoals Jesaja zich zag staan voor het aangezicht van Hem, die met recht als Heer wordt aangesproken, zo zag Simon zich letterlijk zeer onverwacht geconfronteerd met iemand die op zijn minst een profeet moest zijn. Dat bewees de visvangst onmiskenbaar.

Maar bovendien beschikte de man die voor hem, stond in een handomdraai over zijn leven. Een profeet doet gewoonlijk een beroep op de persoonlijke verantwoordelijkheid van degenen, die hij aanspreekt. Hij dringt aan op bekering bijvoorbeeld. Hij laat zo ruimte voor een eigen beslissing, zoals Jesaja zegt: Hier ben ik Heer, zend mij maar. Bij Simon is het anders.

Jezus doet meer, Hij beschikt over Simon en over diens toekomst.

In een flits besefte Simon, wie daar voor hem stond, en waarom Diens woord zijns ondanks hem bewogen had tot het gehoorzaam uitwerpen van het visnet.  Het beangstigder hem zo dat hij verder contact liever wilde vermijden en zei: Heer, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

Ik zie dat U meer  bent dan een profeet, zelfs meer dan een engel van God. Heer, ik huiver en ben bevreesd als God zo dicht bij mij komt, en mijn leven binnentreedt en ik ben ook ongeloofwaardig als ik Uw boodschap van het koninkrijk Gods verkondig. Ga uit van mij, want ik ben een zondig mens.

 

Als u nu de indruk mocht hebben gekregen, dat ik mij in mijn uitleg van dit bijbelgedeelte een beetje te veel laat meeslepen door vrome fantasie, dan wijs ik u toch nog maar eens op de radicale omslag in Simons laatste antwoord. Eerst zegt hij: Meester, op uw woord zal ik de netten uitwerpen. Hij had toen overigens al beleefd duidelijk gemaakt, dat hij en de zijnen als ervaren vissers echt alles gedaan hadden wat nodig was. Dan krijgt zo’n aanspreektitel als ‘meester’ toch de klank van: Ja, professor, als u het zegt, zult u op uw wenken bediend worden, en we zien nog wel wie er gelijk heeft. Maar na de visvangst werpt hij zich aan de voeten van Jezus neer en zegt: Heer, ga uit van mij, ik ben een zondig mens.

Op een vergelijkbare manier hebben wij ons in deze dienst vanmorgen nog tot God gewend in ons gebed: met ons hart zongen wij: Heer ontferm u, Christus ontferm U, Heer ontferm U.

Op die manier brengen wij tot uitdrukking, dat God de Heer en de Heer Jezus ook voor ons op één lijn staan. Maar er is ook verschil tussen de woorden van Simon en de onze. U merkt natuurlijk direct op, dat onze gebeden en die van Simon niet dezelfde intentie hebben. Simon is dermate geschrokken en angstig geworden bij zijn ontmoeting met Jezus, dat hij de Heer liefst zo snel mogelijk zou ontlopen. Ga uit van mij, Heer. Het kan niet duidelijker.

Maar Jezus gaat op dat zeer dringende verzoek volstrekt niet in. Zoals een engel van God de opdracht kreeg de onreinheid van Jesaja’s lippen af te schroeien, zo is Jezus gekomen om de verbondsrelatie met Zijn volk te herstellen en ook ons in Zijn verbond op te nemen.  De Heer is ons dan genadig, en God geve dat wij daar dan ‘ja’ op zeggen. Maar over Simon beschikt Jezus... En Simon ontvangt van Jezus een nieuwe naam. Hij  mag later Petrus gaan heten, de rots, de man op wiens belijdenis van Jezus als Christus en de zoon van God de hele kerk gebouwd is als op een onverwoestbare steenrots…

 

Het is Lucas’ bedoeling met dit verhaal van de wonderbare visvangst en Petrus’ reactie daarop een levendig beeld te schetsen van wat Jezus kan betekenen in  een mensenleven. En niet alleen maar voor zijn tijdgenoten, maar ook voor ons hier en nu.

Lucas brengt ons bij, dat het luisteren naar en het gehoorzamen aan het woord  van Jezus bevrijdt van angst. God heeft een blijde boodschap voor ons. Hij is ons genadig. Weest niet bevreesd, zegt Jezus, want van nu aan zult gij mensen vangen. God is met u.

En u mag dan met Simon voor Zijn aangezicht bekennen dat u zondaars bent en dat uw leven vaak in strijd met Gods geboden is, en niet geheel van naastenliefde vervuld, maar de Heer verzekert met de woorden van Paulus dat voor wie in Christus gelooft het oude voorbijgegaan is. God heeft Zich over ons ontfermd, zoals Hij zich ontfermd heeft over Simon.

Simon werd Petrus, toen hij Jezus te voet viel. Hij ontving een nieuwe naam en hij werd een nieuwe schepping en won anderen voor dit zaligmakend geloof.

Het resultaat van de activiteit van Petrus en zijn medeapostelen zien we nog altijd voor ons. Over de hele wereld zijn er gemeenten van Christus, die de naastenliefde belichamen.

Vrede met God en vrede onder de mensen; dat is onze van God gegeven toekomst; daaraan werken wij in Jezus’ dienst, totdat de tijd van de vervulling van al Gods beloften aan breekt en de hele mensheid Hem aanbidt.

Amen.

 

Muziek

Collecte

Gezang 481 O grote God, die liefde zijt, o Vader van ons leven... = Lied 838

 

 

Gebed over de gaven

LIEVE GOD, WILT U ALSTUBLIEFT ZEGENEN WAT WE HIER BIJ ELKAAR HEBBEN GEBRACHT,

  ZODAT HET IS TOT EER VAN UW NAAM,

EN ZODAT HET UW GEMEENTE WERELDWIJD TEN GOEDE KOMT.

LAAT HET EEN OFFER ZIJN, DAT ONZE DANKBAARHEID EN LIEFDE UITDRUKT,

DOOR JEZUS CHRISTUS, ONZE HEER.  AMEN

 

Laten we danken en bidden:

 

 

 

 

ONZE VADER, DIE IN DE HEMEL ZIJT,

UW NAAM WORDE GEHEILIGD

 UW RIJK KOME,  UW WIL GESCHIEDE,

ZOALS IN DE HEMEL ZO OOK OP AARDE.

 GEEF ONS HEDEN ONS DAGELIJKS BROOD

 EN VERGEEF ONS ONZE SCHULDEN,

ZOALS OOK WIJ VERGEVEN ONZE SCHULDENAREN

 EN LEID ONS NIET IN VERZOEKING

MAAR VERLOS ONS VAN HET KWADE

 

slotlied 424: 1 en 2   Looft overal, looft al wat adem heeft, looft God die leeft. = Lied 862

 

 

zegen:

De  Genade  van onze Heer Jezus Christus

en de   Liefde  van god de Vader                                   
en de  Gemeenschap  van de Heilige Geest

vergezelle u op uw weg door het leven.  

 naar boven