Voor zover mogelijk willen we hier de laatste dienst plaatsen   
Voorganger: Jan Nienhuis

Voor de dienst afkondigingen en vooroefenen.        
Aan de vlam van de Paaskaars worden de lichten op tafel aangestoken

Voorbereiding:
De gemeente gaat staan
Wees hier aanwezig = Lied 597

Ingangspsalm (de gemeente gaat zitten)  psalm 25: 1, 4, 5 en 10

Voorg: Laten we de Heer aanroepen om ontferming met de nood van deze wereld,  
....  
En laten wij Zijn Naam prijzen,  
want Zijn barmhartigheid heeft geen einde.

Kyrië en Gloria:

 

Gloria

 
 

 

Zondagsgebed    
O God, die een beschermer zijt van allen die op U hopen, 
vermeerder over ons, zo bidden wij, Uw barmhartigheid, 
opdat wij door onze zorg voor de tijdelijke dingen de eeuwige niet verliezen; 
door Jezus Christus onze Heer.   

Gem.: Amen.

Dienst van het Woord  
Lezing eerste Testament door iemand uit de gemeente:  Credo van Etty Hillesum uit haar dagboeken.

Psalm of lied  Gezang 107

Epistellezing   1 Petrus 5: 5b - 11

 
Aankondiging van de Evangelielezing 
    (Gem. gaat staan)

allen: 

Evangelielezing:     Lucas 15: 1 - 10  (De goede herder)

acclamatie: 
U komt de lof toe... = Lied 339a
De gemeente gaat zitten.

Lied 36

Preek

Waarde broeders en zusters,

Centraal staan deze zondag twee merkwaardige gelijkenissen. De gelijkenis van het verloren schaap en de gelijkenis van de verloren penning. En ik hecht er aan u te vertellen dat ik voor het maken van deze preek veel heb gehad aan het boek van Gijs Bouwman: 'Met Lukas op weg.'
Waarom zijn die twee gelijkenissen zo merkwaardig? Gelijkenissen zijn meestal een manier om op een beeldende en een verhullende manier iets te vertellen. Denkt u maar aan de gelijkenis van de zaaier. Die gelijkenis wordt door Jezus verteld en Hij geeft uitleg aan de leerlingen, maar de schare moet maar genoegen nemen met de gelijkenis, opdat zij ziende niet zien en horende niet zouden begrijpen. Bij deze gelijkenissen is dat anders. 
De gekozen beelden liggen zo dicht bij de werkelijkheid die Jezus wil laten zien dat ze op zich al een verklaring zijn. Ze zijn al de uitleg van iets. En de gelijkenissen zijn dan ook niet bedoeld dat ik ze nog eens ga uitleggen.

Laat ons eerst kijken naar de parabel van het verloren schaap. Zoals wellicht bekend heeft Matteüs deze gelijkenis ook opgenomen, maar de gelijkenis staat daar in een ander verband. Ik lees u even voor hoe het bij Matteüs staat. Hst 18: 10-13.  U hoort het: Het gaat hier over het leven van de gemeente. De leiders van de gemeente wordt voorgehouden dat zij speciale aandacht moeten hebben voor de eenvoudige gelovigen, de kleinen, die de gave van het onderscheid missen en daardoor gemakkelijk misleid kunnen worden. Bij Lucas is de gelijkenis in een historisch verband geplaatst. Het hoofdstuk begint met de opmerking: Alle tollenaars en zondaars kwamen hem opzoeken om naar Hem te luisteren. De Farizeeën en Schriftgeleerden ergeren zich hieraan. In het evangelie naar Lucas zijn er nog twee momenten dat de Farizeeën zich aan Jezus ergeren omdat hij omgaat met zondaars, maar in beide gevallen is het de zondaar die Jezus ontvangt en hier is het Jezus die zondaars uitnodigt. Het komt me voor dat volgens de Joodse wet het zelf ontvangen van zondaars nog weer wat zwaarder zal worden aangerekend dan het op bezoek gaan bij zondaars. Daarbij gaat het niet alleen om een bezoek, maar ook om het maaltijd houden. Dat verergert de overtreding in de ogen van de Farizeeën.
Na deze inleiding zijn we toe aan de parabel van het verloren schaap zelf. Als iemand honderd schapen heeft, waarvan er één verloren is geraakt, laat hij dan niet de 99 anderen in de woestijn achter om naar het verdwaalde dier op zoek te gaan tot hij het gevonden heeft? En als hij het gevonden heeft, legt hij het vol vreugde op zijn schouders en gaat hij naar huis. Daar roept hij zijn vrienden en buren bijeen en zegt tegen hen: Deel in mijn vreugde, want ik heb het schaap gevonden, dat verdwaald was. En hoewel deze parabel al heel verduidelijkend is, is er toch nog een uitleg bij gegeven. Ik zeg u, zo zal er in de hemel meer vreugde zijn over één zondaar die tot inkeer komt, dan over 99 rechtvaardigen, die geen inkeer nodig hebben.
Voor we aan de toepassing beginnen, nog een paar woorden over de parabel van de verloren penning. De gelijkenis van de verloren penning lijkt veel op de gelijkenis van het verloren schaap. Toch is er een verschil. Een penning kun je moeilijk de schuld geven wanneer hij weg raakt. Daarin verschilt de gelijkenis van de verloren penning met de gelijkenis van de verloren zoon en van het schaap dat afgedwaald is. 'Afdwalen' is trouwens een typisch oud-testamentisch beeld voor de zonde. Zouden we daaruit evenwel concluderen dat de zondaar eigenlijk geen schuld heeft, dan zitten we er toch wel goed naast. Jezus heeft de zonde nooit goedgepraat. Bij alle mildheid tegenover de zondige mens is zijn laatste woord toch altijd: ga heen en zondig niet meer.

De gelijkenissen van vandaag kunnen een heel persoonlijke boodschap krijgen, als we onszelf ervaren als een verloren schaap dat door Christus naar het leven wordt teruggebracht. Degenen onder ons die zo’n ingreep van Christus in hun leven hebben ervaren, zal deze gelijkenis erg aanspreken. Ik werk op een bureau in Amersfoort, en daar werken veel protestanten van het rechtzinniger soort. Uit mijn gesprekken met hen leer ik dat zij de leiding van God in hun leven een grote plaats geven. Voor hen is afdwalen het niet luisteren naar het woord van God, het niet meer naar de kerk gaan, ongehuwd samenleven, niet meer bidden, misschien anders gezegd; niet meer het oog op God gericht hebben. De leiding van God niet meer in hun leven accepteren. Hun eigen weg gaan. Voor hen is God iets buiten henzelf. Dat over mijn bureau in Amersfoort. Als we daar Etty Hillesum naast zetten, dan spreekt zij over de God die voor een stukje in haar woont. Ik citeer: En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de woning in ons, waar jij huist, tot het laatste toe moeten verdedigen. Voor Etty Hillesum zou afdwalen betekenen dat ze de verdediging van Gods woning in haarzelf zou opgeven. Ik laat beide Godsbeelden graag naast elkaar staan. Misschien zijn ze ook wel niet fundamenteel verschillend. Misschien is het bewustzijn van de aanwezigheid van God niet anders te ervaren dan als God in onszelf.

De Farizeeën nemen het Jezus kwalijk, dat Hij zich bij voorkeur inlaat met tollenaars en zondaars van allerlei slag. Hij verdedigt zijn houding zo, dat de zogenaamde rechtvaardigen zich niet eens beledigd kunnen voelen door er op te wijzen dat zij geen bekering nodig hebben en dat klopt met een ander beeld waarin Jezus zegt: Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken... Een dominee, die vaker bij buitenkerkelijke vrienden komt dan bij plichtsgetrouwe gemeente­leden, zou zich op een soortgelijke wijze kunnen verdedigen: Jullie hebben mij niet zo nodig.
Een veel grotere vraag is eigenlijk: Wie zijn de rechtvaardigen? 
Aan de geschiedenis van de Farizeeër en de tollenaar laat Lukas de opmerking vooraf gaan, dat deze mensen ook zelf overtuigd waren van hun eigen gerechtigheid. Aan die gerechtigheid zat dus duidelijk een luchtje van eigen roem, hovaardigheid en zelfingenomenheid. 
Maar van de andere kant schrijft hij over de ouders van Johannes de Doper met duidelijke sympathie: 'Beiden waren rechtvaardig in Gods ogen en leefden onberispelijk volgens alle geboden en voorschriften van de Heer'. Het zou dus te eenvoudig zijn om onder de rechtvaardigen zonder meer schijnheiligen te verstaan die voorin de kerk zitten, maar in hun hart niet deugen, en om onder zondaars mensen te verstaan die het niet zo nauw nemen, maar tenslotte toch wel het goede voor ogen hebben. Op dezelfde wijze is het onmogelijk te zeggen dat mensen die iedere zondag in de kerk zitten betere mensen zijn dan mensen die zelden of nooit de kerk van binnen zien. Of juist het omgekeerde. 
Het is niet aan ons om uit te maken wie rechtvaardig is in de ogen van God. Ons past slechts bescheidenheid en hoop en vertrouwen. 
Vanuit het jodendom ligt hier overigens een sterke nadruk op het goede handelen en veel minder op het juiste geloof. 

Bij Jezus hangt de rechtvaardiging meer af van de oprechte Vreze des Heren. Zoals ook blijkt uit een tekst als: Uw geloof heeft u behouden
Die opvatting van Jezus leidde er enerzijds toe dat hij de normen van de wet terugbracht tot zijn essenties en tot uiterst strenge regels kwam, zoals zijn uitspraken over overspel: 'Hij die slechts kijkt naar een vrouw om haar te begeren heeft al overspel gepleegd' Anderzijds relativeerde hij juist de betekenis van de regelgeving van de Farizeeën door er op te wijzen dat het genezen van een zieke voor gaat, zelfs op de sabbat.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Farizeïsme een groot gevaar in zich bergt. Oorspronkelijk was de joodse wet een richtlijn, geen norm. Zij gaf aan in welke richting men moest gaan zonder voor iedere situatie een nauwkeurig afgebakende handelswijze voor te schrijven. 
De mens zocht tastend zijn weg en de Wet was een lamp voor zijn voeten. Natuurlijk zal iedere mens zich in een moeilijke situatie afvragen hoe hij in een eerdere soortgelijke situatie het probleem heeft opgelost. Of: Hoe hebben anderen het gedaan. En dat doet niet alleen een individuele mens, maar ook een groep of volk. Zo wordt de wet steeds meer verfijnd en pasklaar gemaakt voor iedere mogelijke situatie. En daarin zit het gevaar waaraan het historische farizeïsme ten gronde is gegaan en dat elke religie bedreigt. Een te sterke preciziëring van de wet doet onrecht aan de werkelijkheid, want iedere situatie is anders en ieder mens is uniek. Maar wat erger is, door de wetten steeds verder te verfijnen, krijgt de mens een norm in de hand om zijn eigen gedrag met dat van een ander te vergelijken en de ander te veroordelen. 
Dat is ook wat Jezus in de Farizeeën veroordeelt: Overtuigd van eigen gerechtigheid, minachten zij een ander. In de grond is dat ook de reden voor Jezus' ondergang geworden. De rechtvaardigen namen het niet dat Hij voor de zondaars de deur naar het Rijk van God openzette. Waarvoor hadden zij zich dan uitgesloofd? 
De fout die in de redenering van de Farizeeën zit, is er in gelegen dat ze door het onderhouden van de geboden een greep op God willen hebben. Wij kunnen door het juiste handelen de hemel niet verdienen, ons geloof is daarvoor de norm. 
Ons geloof inspireert ons om de dingen te doen, waarvan we vinden dat we ze moeten doen, en de wijze waarop we ze doen. 

Menno Simons leerde ons in reactie op Luther dat het ware Christen-zijn een goede zaak is, maar dat dit ware geloof wel opgevolgd moet worden door goede werken. Want geloof zonder goede werken zijn alleen maar mooie woorden. 
En van mooie woorden alleen wordt onze wereld niet een betere wereld.
Amen.

Credo: (de gemeente staat op)  

de gemeente gaat zitten.

Voorbeden, eindigend op: zo bidden wij:   

 

Stil gebed...  

 

Amen

Inzameling van de gaven voor een diaconaal doel. (terwijl de tafel in gereedheid wordt gebracht; ook wordt er gemusiceerd tijdens de inzameling)

Voorg: Dankgebed.   
Heer God, hemelse Vader, aanvaard ons geloof en onze gebeden en zegen deze gaven, dit brood en deze wijn,  die wij U brengen tot eer van Uw naam en ten dienste van Uw gemeente.
Laat dit dankoffer U welgevallig zijn en een getuigenis van Uw liefde tot onze naasten.
Dat bidden wij U door Jezus Christus, Uw Zoon, onze Heer. Amen.  
Gemeente:        Amen.

Dankzegging:  (de gemeente gaat staan)  

 



allen:

Vg.: Wij danken U, heilige Vader, Heer onze God,  
om wille van Jezus Christus, Uw veelgeliefde Zoon,  
die Gij geroepen en gezonden hebt,  
om ons te dienen en te verlichten,   
om aan armen Uw koninkrijk te brengen,  
om aan gevangenen Uw verlossing te melden,  
om voor ons allen en voorgoed het evenbeeld te zijn  
en de gestalte van Uw mildheid en trouw.  
Wij danken U voor deze onvergetelijke mens  
die alles heeft volbracht wat menselijk is, ons leven, onze dood -  

wij danken U dat Hij zich met hart en ziel gegeven heeft aan deze wereld.  


Want in de nacht waarin Hij werd overgeleverd  
heeft Hij het brood in Zijn handen genomen.  

Hij heeft Zijn ogen opgeslagen naar U, God,  
Zijn almachtige Vader.  
Hij heeft U dank gezegd, het brood gebroken  
en het aan Zijn vrienden uitgedeeld met de woorden:  
“Neemt en eet, dit is Mijn lichaam voor u.  
Doet dit tot Mijn gedachtenis.”  

Zo nam Hij ook de beker, sprak een dankgebed uit en zei:  
“Deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed,  
dat voor u en allen vergoten wordt tot vergeving van zonden.  
Telkens als gij deze beker drinkt zult gij het doen tot Mijn gedachtenis.”  

allen:


Vg: Bijeen tot Zijn gedachtenis komen wij tot U, o God, 
met dit brood en deze beker,
en wij bidden U:
gedenk het offer van de Zoon van Uw liefde
en aanvaard ons offer van lof en dank.

Zend Uw Geest op ons neer,
de Geest die levend maakt,  

en herschep ons tot mensen
die Uw Zoon laten voorgaan
en niet ophouden U te belijden en elkaar te behoeden,  
de ogen gericht op Uw Rijk dat komt.

Voeg ons dan samen met allen die ons zijn voorgegaan, met wie ons lief waren, en die we moesten verliezen... met de heiligen van naam en de ontelbare vergetenen, heel Uw mensenvolk, genodigd aan Uw maaltijd.  
Gem.: Amen.
 


Voorg: Komt nu, want alle dingen zijn gereed.
De gemeente vormt een kring.

V: Wenst elkaar de vrede

Men brengt elkaar de vredesgroet en bidt hand in hand:  

Communie    waarna de diaken zegt:
‘Ga in de vrede van de Heer’.  
Terugkeer naar de zitplaatsen, Gemeente gaat zitten.  

Gedicht   

Vg: Laten wij samen bidden  
Allen: Lieve Heer, laat Uw woord voedzaam zijn als brood           
en Uw liefde ons doorgloeien als wijn.           
Dat wij vol zijn van U en open staan voor elkaar,  
        
door Jezus Christus, onze Heer.  Amen.

Allen gaan staan:
slotlied: gezang 51

 

Zegen

 

Hierna luisteren we zittend naar de muziek.

En er is koffie.